Op 11, 12 en 13 september 2014 vond in Wenen het jaarcongres van PEOPIL plaats. Als Nederlandse vertegenwoordiger in het bestuur was ik erbij. Hieronder een kort verslag.
Deel I: De eerste dag
1. Opening en welkom
Conform goed gebruik wordt het congres altijd geopend door de president van PEOPIL. Dat is op dit moment Paul Kuhn (jurist bij ADAC te München, zeg maar de Nederlandse ANWB). Na zijn welkomstwoord werden de congresgangers nog welkom geheten door Ivo Greiter. Hij is bestuurslid namens Oostenrijk, maar was ook speciaal voor deze ochtend door de Oostenrijkse minister van justitie (Wolfgang Brandstetter) gemachtigd om ons toe te spreken.
2. Wetsvoorstel: Package Travel Regulation
Onder leiding van Clive Garner (solicitor te Birmingham) spraken Matthew Chapman (barrister te Londen) en Klara Havlickova (advocaat uit Tsjechië) over het Europese wetsvoorstel, bekend onder de naam “Package Travel Regulation”.
Van een package travel is sprake als meerdere reisonderdelen voor één prijs worden aangeboden. Een dergelijke reis moet worden onderscheiden van “Assisted Travel Arrangements”. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als – al dan niet via internet – één voor één alle reisonderdelen worden samengesteld en ook één voor één (afzonderlijk!) worden afgerekend. Het verschil in juridische status van dit soort reizen is verschillend. Klara Havlickova voorspelde dat er voor 2018 op Europees niveau nog geen (harmoniserende) wetgeving zal komen. Even geduld nog…
3. Maritieme ongevallen
Onder leiding van Silina Pavlakis (advocaat te Griekenland) spraken Ioannis Pavlakis (ook advocaat te Griekenland), Ana Romero (advocaat te Spanje) en Paco Carreira-Pitti (advocaat te Panama) over maritieme ongevallen in het algemeen en de rechten van slachtoffers van dergelijke ongevallen in het bijzonder. Daartoe werd de IMO Maritime Labour Convention besproken en toegelicht. Ook zijn de mogelijkheden besproken om beslag te leggen op een schip.
In Panama zijn de mogelijkheden daartoe veel ruimer dan in de rest van de wereld. Ontvankelijkheid bestaat in Panama als (i) het betreffende schip zich in Panamese wateren bevindt, of (ii) als het betreffende schip in Panama is geregistreerd.
4. Zwitserse asbestzaken
Martin Hablützel en David Husmann hebben een zaak besproken, waarin zij het oordeel van een Zwitserse rechter hebben laten toetsen door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens.
Het ging om een slachtoffer die mesothelioom had opgelopen door het werken met asbest, meer dan 30 jaar daarvoor. De Zwitserse rechter oordeelde dat de rechtszekerheid voorging. De claim was daarom afgewezen, omdat er meer dan 30 jaar zat tussen oorzaak (het werken met asbest) en de gevolgen (het krijgen van mesothelioom).
Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens oordeelde echter dat een claim nog niet verjaard kan zijn voordat het betreffende slachtoffer schade lijdt, althans voordat hij weet dat hij überhaupt een claim heeft (gehad).
Deze uitspraak van het Europese Hof is in lijn met de rechtspraak hier bij ons in Nederland. David Husmann merkte dat ook op. De beide advocaten hebben ook dankbaar gebruik kunnen maken van het betreffende arrest van onze Hoge Raad.
5. Hersenletsel bij sportongevallen
Dr. Richard Hardie is neuroloog in Engeland. Hij is tevens een rugby scheidsrechter in de Engelse league. Hij vertelde gepassioneerd en geanimeerd over hersenletsel bij sportongevallen in het algemeen en bij rugby in het bijzonder.
Ter sprake kwam dat als een speler tijdens een wedstrijd (of training) uitvalt met hersenletsel, er een heel (medisch) protocol moet worden gevolgd, voordat de betreffende speler weer mag worden opgesteld.
Ook kwam ter sprake dat er een ongeschreven “algemene” regel bestaat om jongeren na een hersenschudding de eerste drie weken daarna in ieder geval niet op te stellen.
Ook vertelde hij dat er in Amerika voor wordt gepleit om jongeren onder de 17 jaar (onder andere bij voetbal) te verbieden om ballen te koppen.
6. De PIP-zaak
Onder leiding van Bernd Matthias Höke (aanvankelijk alleen maar werkzaam bij een verzekeraar, maar later ook advocaat te Duitsland) hebben David Body (solicitor te Birmingham) en Jean-Pierre Bellecave (advocaat te Bordeaux) gesproken over de (kansen op succes in de) PIP-zaak. Het gaat daarbij om de “lekkende” borstimplantaten die door het Franse bedrijf PIP zijn geproduceerd. Die borstimplantaten hebben destijds het Europese keurmerk CE verkregen.
CE staat voor Conformité Européenne. Het is een merkteken wat je als ondernemer moet aanbrengen op producten die vallen onder de Nieuwe Aanpak Richtlijnen. Deze richtlijnen omschrijven globaal aan welke eisen producten moeten voldoen. Als voor een productgroep een dergelijke richtlijn is vastgesteld, dan moeten alle betreffende producten die in de Europese Economische Ruimte (EER) op de markt worden gebracht aan de bepalingen daarvan voldoen.
Doordat de PIP-implantaten het CE keurmerk hadden verkregen, kon het gebeuren dat het product zonder verdere ingangscontroles wereldwijd kon worden geëxporteerd. Vervolgens hebben artsen jarenlang en wereldwijd dit soort protheses geplaatst, met alle (bekende) ellende van dien. Het Franse bedrijf PIP is inmiddels failliet. De slachtoffers zoeken nu hun heil bij het Duitse keuringsinstituut TŰV, stellende dat die instantie tekort is geschoten in haar controlerende taak.
Duidelijk werd dat het een enorme internationale juridische jungle is. Er staan niet alleen grote belangen op het spel, maar ook is de vraag of het wel zo verstandig is om CE-merkproducten zonder verdere belemmeringen wereldwijd te mogen exporteren.
Die laatste vraag is relevant omdat TŰV zich op het standpunt stelt dat zij alleen maar het productieproces van/bij PIP hoefde te controleren. Het zou niet haar taak zijn geweest om het product zelf te controleren. Als dat laatste inderdaad zo is (dus als er geen productcontrole plaatsvindt door het keuringsinstituut), dan zou een CE-product (onterecht) niet meer aan landelijke ingangscontroles (kunnen) worden onderworpen.
Het dilemma is daarmee ook helder. Het zou eigenlijk helemaal niet zo moeten zijn, zoals het nu is gegaan. Bij productaansprakelijkheid gaat het namelijk om de aansprakelijkheid van de producent. Het gaat dan niet om een afgeleide aansprakelijkheid van de toezichthouder.
Als de toezichthouder en/of het keuringsinstituut in deze zaak aansprakelijk zou kunnen worden gehouden, dan zou dat wellicht in andere rechtsgebieden (zoals bijvoorbeeld de beroepsaansprakelijkheid) grote gevolgen kunnen hebben, voor toezichthoudende instanties in de betreffende branche.
Eerst moet echter worden afgewacht hoe het met de PIP-zaak zal aflopen. De zaak is namelijk nog in behandeling…
7. Terzijde: no cure no pay in Amerika
Tijdens het galadiner zat ik onder ander naast Fred Halstrom, een Amerikaanse Personal Injury Laywer uit Boston. Toen wij het hadden over de no cure no pay-zaken, vroeg ik hem hoeveel procent van dat soort zaken hij afwijst. Schrik niet: ongeveer 95%!
Fred Halstrom legt de lat, naar eigen zeggen, erg hoog. Collega-advocaten zouden ongeveer circa 80% tot 90% van de aangeboden zaken afwijzen.
Hij verklaarde dit hoge selectiepercentage door de hoge kosten die hij moet investeren in een zaak. Gemiddeld investeert hij $ 50.000,– in een zaak, voordat er wat uitkomt. Dat is een gemiddelde. Recent heeft zelfs $ 350.000,– in een zaak geïnvesteerd. Een zaak moet daarom wel heel erg sterk zijn (en het financieel belang circa $ 1.500.000,–) wil een Amerikaanse advocaat een zaak op no cure no pay-basis aannemen.
De stelling dat met een no cure no pay constructie een betere toegang tot het recht (lees: access to justice) zou worden bewerkstelligd, kan dus op basis van de Amerikaanse ervaringen bepaald worden genuanceerd!
Deel II: De tweede dag
8. Rome II
Bij grensoverschrijdende verkeersongevallen kan men te maken krijgen met het Rome II-verdrag, of met het Haags Verdrag Verkeersongevallen. Telkens is weer de vraag welk verdrag van toepassing is en welk recht – volgens dat verdrag – op de specifieke zaak moet worden toegepast. Marco Bona (advocaat en hoogleraar te Turijn, Italië) gaf ons een update aan de hand van enkele uitspraken van het Europese Hof van Justitie te Straatsburg.
De belangrijkste vraag is en blijft: welk recht is van toepassing? Is dat het recht van het land waar het ongeval heeft plaatsgevonden (dus de zogenaamde Lex Loci Delicti), of het recht van het land waar het slachtoffer woont (door mij vrij vertaald in: Lex Loci Victimi)?
Een Italiaanse rechtbank heeft op 9 december 2013 bepaald dat het verdrag met betrekking tot een overlijdensschadezaak zo moet worden uitgelegd dat het recht van het land waar de nabestaanden wonen van toepassing is. Dat is dus de Lex Loci Victimi. Het is volgens Marco Bona onduidelijk of dit ook heeft te gelden voor een “gewone” letselschadezaak. Dat is nog geen uitgemaakte zaak.
Wel is volgens hem duidelijk dat het uiteindelijk toe te passen recht, inhoudelijk moet voldoen aan de gestelde Europese normen. Zo moet dat gevonden recht bijvoorbeeld een zogenaamde directe actie van het slachtoffer jegens de aansprakelijke verzekeraar kennen. Ook moet er verplicht een vergoeding worden geboden voor de smart (lees: affectieschade) van nabestaanden van slachtoffers die ten gevolge van een grensoverschrijdend auto-ongeval zijn overleden. Dat alles blijkt volgens Marco Bona uit de uitspraak van het Europese Hof van Justitie in de zaak (Katarína Haasová v. Ratislav Petrík (C-22/12) 24 oktober 2013 (cross-border fatal accident case).
NB: Dat is meer dan een boodschap voor de Nederlandse wetgever zou ik zeggen! Op grond van het Nederlands recht bestaat namelijk nog steeds geen recht op smartengeld voor nabestaanden.
Voorts valt volgens Marco Bona uit deze uitspraak een verplichting af te leiden om de volledige schade te vergoeden. Zo beschouwd zouden dus ook de buitengerechtelijke kosten voor vergoeding in aanmerking moeten komen, onafhankelijk van de vraag of het uiteindelijk toepasselijk recht wel een vergoeding kent voor de buitengerechtelijke kosten. De buitengerechtelijke kosten in grensoverschrijdende zaken zijn vaak hoger dan “plaatselijke” ongevallen, mede in verband met (i) het gewenste overleg met een collega-advocaat in het land waar het ongeval heeft plaatsgevonden en (ii) het feit dat de communicatie in dit soort internationale zaken over diverse schijven verloopt.
Al met al biedt Rome II zo langzamerhand dus meer perspectief, al kan worden gezegd dat het Europese Hof wel voor de moeilijke weg heeft gekozen. Die weg is bij nadere beschouwing echter wel veel verstrekkender dan de meer voor de hand liggende weg die ik vorig jaar (en eerder) voorstelde: toepassing van de Lex Loci Victimi.
9. Ongevallen door onverzekerde en/of onbekend gebleven voertuigen
Onder leiding van Søren Vagner Nielsen (advocaat te Denemarken) hebben dr. Hugo Hauptfleisch (gepensioneerd, voorheen werkzaam bij de ÖAMTC, zeg maar de Oostenrijkse ANWB) en dr. Wolfgang Reisinger (hoofd speciale zaken/internationale zaken Wiener Städtische Versicherung AG) gesproken over de vraag welke instantie, onder welke omstandigheden, de schade moet betalen, als een onverzekerd voertuig de aanrijding heeft veroorzaakt en/of als het veroorzakende voertuig onbekend is gebleven.
De beide verhalen kenden (i) enkele overlappingen en waren (ii) in overeenstemming met de situatie zoals die ook in Nederland geldt (en waarvoor het Waarborgfonds uiteindelijk de betalende instantie is).
10. Slotwoord
Paul Kuhn (jurist bij de ADAC, zeg maar de Duitse ANWB) sloot het congres af met een kernachtige samenvatting van alle voordrachten. Hij bedankte ook alle sprekers voor hun presentaties. Hij bedankte ook alle aanwezigen voor hun komst naar Wenen. Hij hoopte iedereen (en natuurlijk ook alle andere leden die er niet waren) in 2015 te zien in Edinburgh, de plaats waar volgend jaar het jaarcongres van PEOPIL zal worden gehouden.
Rotterdam, oktober 2014
Maarten Tromp